Een persbericht bij het onderwerp Grondwet(sherziening)
ICT neemt een steeds belangrijkere plaats in onze samenleving
in. Om de grondrechten van burgers ook
in een "digitaal tijdperk" optimaal te kunnen beschermen,
moeten zij techniek-onafhankelijk worden.
Vrijheid van meningsuiting moet evenzeer gelden voor uitingen
via internet als voor uitingen door middel
van de drukpers. Niet alleen het brief-, telefoon- en
telegraafgeheim moet worden beschermd, maar ook
vertrouwelijke communicatie via e-mail en fax. Daarnaast moet
een artikel aan de Grondwet worden
toegevoegd dat het recht van burgers op toegang tot
overheidsinformatie garandeert.
Dit schrijft de Commissie "Grondrechten in het digitale
tijdperk" onder leiding van prof. Franken in een
rapport dat zij vandaag heeft aangeboden aan de ministers De
Vries van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, Van Boxtel voor Grote Steden- en
Integratiebeleid en Korthals van Justitie.
In het rapport beschrijft de commissie de gevolgen van ICT
voor de grondrechten van burgers. De
commissie is door het kabinet ingesteld nadat de Eerste Kamer
bezwaar maakte tegen het voornemen de
onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim
te veranderen. De Kamer was mening dat er
geen mogelijkheid was voor een publiek debat over het
voornemen.
De commissie stelt voor om de artikelen 7, 10 en 13 van de
Grondwet te wijzigen en een artikel aan de
Grondwet toe te voegen. Artikel 7 regelt de vrijheid van
meningsuiting. Het huidige artikel noemt als
uitingsmiddelen: de drukpers, radio en televisie en "overige
middelen". Internet met zijn multimediale
karakter is moeilijk onder één van deze bestaande middelen te
brengen. Daarnaast meent de commissie
dat het huidige verschil in beschermingsniveaus voor die
middelen niet goed is te verdedigen. In het
nieuwe artikel zou het recht op vrije meningsuiting ongeacht
het gebruikte medium centraal moeten
staan. Het nieuwe artikel 7 beschermt ook handelsreclame en
productinformatie. Wel zullen de
beperkingsmogelijkheden met betrekking tot dergelijke
uitingen verder gaan dan voor uitingen met een
andere inhoud. Tot slot wordt artikel 7 uitgebreid met een
zorgplicht van de overheid met betrekking tot de
pluriformiteit van het informatieaanbod.
Artikel 10, eerste
lid, van de Grondwet beschermt het recht op
privacy. Omdat die bepaling reeds techniek-onafhankelijk is
geformuleerd, behoeft die naar het oordeel
van de commissie niet te worden gewijzigd. Het tweede lid van
artikel 10 bepaalt dat de wet ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels stelt in
verband met het vastleggen en verstrekken
van persoonsgegevens. De commissie stelt voor deze
regelingsopdracht, conform de Europese
privacyrichtlijn, uit te breiden tot de gehele keten van
verwerking van persoonsgegevens, dat wil zeggen
van het verzamelen tot en met het vernietigen van gegevens.
Het derde lid van artikel
10 bepaalt dat de wet regels stelt inzake bepaalde aanspraken
van personen met betrekking tot hun
persoonsgegevens. De commissie stelt voor deze aanspraken uit
te breiden met onder meer de
aanspraken op de kennisneming van de doeleinden van de
verwerking en op verwijdering van de verwerkte
gegevens. Opneming in artikel
10 van een recht op anonimiteit of een recht op
informationele zelfbeschikking wijst de commissie af.
Dergelijke grondrechten zouden een zeer grote reikwijdte
hebben en om die reden zeer ruime
beperkingsmogelijkheden vergen. De Commissie wijst ook
suggesties af om over andere onderwerpen,
zoals "datamining" en "spamming" (ongevraagde reclame in de
vorm van e-mail), regels in de Grondwet
op te nemen. Het zou niet bij het sobere karakter van de
Grondwet passen om daarin ook dergelijke
zorgplicht van de overheid met betrekking tot de
pluriformiteit van het informatieaanbod. Artikel 10, eerste
lid, van de Grondwet beschermt het recht op
privacy. Omdat die bepaling reeds techniek-onafhankelijk is
geformuleerd, behoeft die naar het oordeel
van de commissie niet te worden gewijzigd. Het tweede lid van
artikel 10 bepaalt dat de wet ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels stelt in
verband met het vastleggen en verstrekken
van persoonsgegevens. De commissie stelt voor deze
regelingsopdracht, conform de Europese
privacyrichtlijn, uit te breiden tot de gehele keten van
verwerking van persoonsgegevens, dat wil zeggen
van het verzamelen tot en met het vernietigen van gegevens.
Het derde lid van artikel
10 bepaalt dat de wet regels stelt inzake bepaalde aanspraken
van personen met betrekking tot hun
persoonsgegevens. De commissie stelt voor deze aanspraken uit
te breiden met onder meer de
aanspraken op de kennisneming van de doeleinden van de
verwerking en op verwijdering van de verwerkte
gegevens. Opneming in artikel
10 van een recht op anonimiteit of een recht op
informationele zelfbeschikking wijst de commissie af.
Dergelijke grondrechten zouden een zeer grote reikwijdte
hebben en om die reden zeer ruime
beperkingsmogelijkheden vergen. De Commissie wijst ook
suggesties af om over andere onderwerpen,
zoals "datamining" en "spamming" (ongevraagde reclame in de
vorm van e-mail), regels in de Grondwet
op te nemen. Het zou niet bij het sobere karakter van de
Grondwet passen om daarin ook dergelijke
onderwerpen te regelen.
In artikel 13 van de Grondwet staat
dat zowel het brief- als het telefoon- en
telegraafgeheim in beginsel onschendbaar zijn. De opsomming
van genoemde media is gedateerd,
nieuwe media zijn ingeburgerd. Daarbij doet zich het probleem
voor dat nieuwe vormen van communicatie
als e-mail en fax zowel kenmerken van de brief vertonen
(geschrift) als kenmerken van de telefoon en
telegraaf (telecommunicatie). De commissie stelt voor artikel
13 zodanig te wijzigen dat het recht om
vertrouwelijk te communiceren centraal staat. Via welk medium
deze communicatie geschiedt is van
ondergeschikt belang. Het nieuwe artikel 13 strekt zich ook
uit tot vertrouwelijke communicatie in directe,
mondelinge vorm. Dit impliceert dat het gebruik van
bijvoorbeeld richtmicrofoons in een
opsporingsonderzoek voortaan aan dezelfde strenge voorwaarden
dient te voldoen als het afluisteren van
telefoongesprekken.
Het nieuwe artikel 13 bevat ook de
verplichting degene van wie bijvoorbeeld een
telefoongesprek wordt afgeluisterd, daarvan zo spoedig
mogelijk in kennis te stellen. Wel zullen in het
belang van de opsporing en de nationale veiligheid daarop
uitzonderingen bestaan. De commissie stelt
voor verkeersgegevens - "wie belt met wie, waar en wanneer?"
- buiten de bescherming van artikel 13 te
laten. De bescherming die artikel 10 Grondwet aan
verkeersgegevens geeft, is voldoende.
Naast het wijzigen van een drietal bestaande
Grondwetsartikelen, stelt de commissie voor om een nieuw
artikel aan de Grondwet toe te voegen. Dit artikel geeft in
de eerste plaats iedereen het recht op toegang
tot overheidsinformatie. Wel kan de wet dit recht beperken.
Dit grondrecht reikt in beginsel verder dan de
rechten die de burger aan de Wet openbaarheid van bestuur
ontleent: ook informatie bij de overheid over
andere dan bestuurlijke aangelegenheden valt eronder. Verder
moet het nieuwe artikel de toegankelijkheid
van overheidsinformatie garanderen. Het gaat hier onder meer
om de vindbaarheid, betaalbaarheid en
betrouwbaarheid van de informatie. De overheid is
verantwoordelijk voor het aanbieden van deze
informatie. Het nieuwe artikel is nodig, omdat de commissie
van mening is dat de huidige
grondwetsbepaling die de openbaarheid van bestuur regelt,
artikel 110, niet langer toereikend is.
Deze posting is gelocked. Reageren is niet meer mogelijk.