Inlichtingendiensten in de Europese Unie die in het kader van surveillanceprogramma’s op grote schaal gegevens over Europese burgers verzamelen, handelen in strijd met de in Europa geldende grondrechten. Dat concluderen de gezamenlijke Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep.
Hoewel de inlichtingendiensten niet onder de reikwijdte van het recht van de Europese Unie vallen, stellen de privacytoezichthouders vast dat de algemene grondrechten, zoals onder meer vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wel van toepassing zijn. Volgens de toezichthouders is het de plicht van de EU-lidstaten om ervoor te zorgen dat die rechten ook daadwerkelijk worden gerespecteerd.
De Artikel 29-werkgroep stelt dat het respecteren van Europese grondrechten onder meer inhoudt dat het onrechtmatig is om gegevens van grote groepen, vaak onverdachte, personen middels geheime surveillanceprogramma’s, op te slaan.
"Zolang de noodzakelijkheid en proportionaliteit van massale opslag van en toegang tot deze gegevens niet kan worden aangetoond, kunnen deze programma’s niet worden verantwoord door een beroep op de strijd tegen het terrorisme of andere bedreigingen voor de nationale veiligheid", zo laten de toezichthouders weten. Ook het meewerken door Europese autoriteiten of bedrijven aan surveillanceprogramma’s van buitenlandse inlichtingendiensten is in strijd met Europese privacyregels.
Volgens Jacob Kohnstamm, voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP), is in Nederland nu de wetgever aan zet. "Die heeft de belangrijke taak om een juridisch haalbare balans te vinden tussen het belang van de nationale veiligheid en het naleven van de in Europa en Nederland geldende mensenrechten, waaronder de bescherming van persoonsgegevens."
Deze posting is gelocked. Reageren is niet meer mogelijk.