De bewijslast voor het aantonen dat er fraude met internetbankieren heeft plaatsgevonden ligt bij de banken, aldus minister Dijsselbloem van Financiën. Die reageerde op vragen van PvdA-Kamerlid Nijboer. Die wilde weten bij wie op dit moment de bewijslast ligt in het geval van fraude bij online bankieren. Volgens het Kamerlid zou dit bij de banken horen te liggen.
"De bewijslast voor fraude bij online bankieren ligt bij de bank", zo laat de minister weten, die naar artikel 7:527 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wijst.
"Uit artikel 7:527 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat ook de bewijslast dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid zijn verplichtingen uit art. 7:524 ter zake van het geheim houden van de codes niet is nagekomen, eveneens op de bank rust", aldus Dijsselbloem.
Volgens de minister sluit dat overigens niet uit dat als de bank het standpunt van de consument - volgens deze ten onrechte - afwijst, de consument naar het Kifid of de rechter kan stappen om zijn gelijk te halen. "Dat heeft niets met de bewijslastverdeling te maken."
Nalatigheid
Verder moest de minister beoordelen wat precies onder nalatig gedrag valt. Het gaat dan om het opschrijven van de pincode of internetbankier-code, het opschrijven van een code in versleutelde vorm, de codes op een briefje in een kluis bewaren en het opslaan van bankgegevens in de telefoon, zoals door de Consumentenbond werd geschetst.
"Uitleg van de wet vindt plaats door de rechter of in buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Voor de uitleg van het aan de richtlijn ontleende begrip “grove nalatigheid” is het laatste woord overigens aan het Hof van Justitie van de EU", laat Dijsselbloem weten.
Beoordeling
Volgens de minister moeten bij de de beoordeling of de betaaldienstgebruiker nalatig is geweest, alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. Contractuele clausules en voorwaarden die de bewijslast voor de consument vergroten of de bewijslast voor de bank verminderen moeten volgens die overweging als nietig worden beschouwd.
"Uit artikel 7:550, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, dat het dwingende karakter van de richtlijn implementeert, volgt dat dergelijke bedingen ook in Nederland niet geldig zijn."
De minister verwacht dat banken in het overleg over hun coulancebeleid en de verschillende veiligheidsnormen, ook de voorbeelden zullen behandelen die zijn genoemd door de Consumentenbond.
Deze posting is gelocked. Reageren is niet meer mogelijk.