Het Openbaar Ministerie mag in de openbare ruimte opgenomen camerabeelden van ernstige publieke geweldincidenten in het openbaar tonen om zo de dader of daders te kunnen opsporen, zo heeft de Hoge Raad vandaag bepaald in een zaak van een minderjarige geweldsverdachte.
Volgens de Hoge Raad vormt het tonen van de beelden in het algemeen geen ontoelaatbare inbreuk op de privacy van de verdachte. Dat kan anders liggen als er een lichter opsporingsmiddel voorhanden is. In een dergelijk geval kan dat gevolgen hebben voor de op te leggen straf, zo stelde de Hoge Raad in de zaak van een minderjarige verdachte die samen met anderen in Eindhoven in 2013 meerdere malen tegen het hoofd van een weerloos slachtoffer schopte.
In deze zaak had het OM bewegende beelden van het ernstige geweldsincident op de lokale televisie laten uitzenden om achter de identiteit van de daders te komen. Door deze uitzending en de daarop volgende landelijke verspreiding van de beelden ontstond veel negatieve aandacht. Zo werd de verdachte belaagd door de media, werd hij op straat herkend en heeft hij zich zeer bedreigd gevoeld door reacties via social media. Het Hof had geoordeeld dat met het uitzenden van de beelden de privacy van de verdachte was geschonden.
Het Hof stelde dat het OM de identiteit van de daders ook had kunnen achterhalen met minder vergaande middelen, zoals het tonen van zogenoemde 'stills' in plaats van bewegende beelden. Uiteindelijk kregen de verdachten vanwege de getoonde beelden lagere straffen. De Hoge Raad laat nu weten dat bij de strafoplegging altijd rekening kan worden gehouden met de negatieve gevolgen van media-aandacht, maar dat een verdachte geen recht op een dergelijke strafmatiging heeft.
Deze posting is gelocked. Reageren is niet meer mogelijk.